vrijdag 6 september 2013

Verlangen naar een intacte, rechtvaardige wereld


Zomaar een greep uit het actuele nieuws: de gifgasaanval en het geweld in Syrië; opnieuw een levensgevaarlijk lek in de Japanse kerncentrale Fukushima (waarbij de premier vooral belangrijk lijkt te vinden dat de Olympische spelen in 2020 geen gevaar lopen!); klokkenluidende vleeskeurmeesters die wijzen op het frequent voorkomen van poepbacteriën in geslacht vlees. En dat in een branche die liever de hogedrukspuit ter hand lijkt te nemen dan dat ze haar beleid in ethisch verantwoorde richting wijzigt (de gewetensvolle slagers, die er natuurlijk ook zijn, buiten beschouwing gelaten). 

Ik weet niet hoe het u/jou vergaat, maar ik lijd regelmatig aan een aandoening die door onze oosterburen zeer adequaat is gediagnosticeerd als ‘Weltschmerz’. Boosheid doet mijn temperatuur tot koortsachtige hoogte stijgen, machteloosheid bezorgt me slappe knieën en het verdriet dat de aarde en al haar bewoners wordt aangedaan blijkt als de mazelen zo besmettelijk.

Ik vermoed dat deze ‘Weltschmerz’ wordt ingegeven door een latent, maar altijd aanwezig verlangen naar een intacte, rechtvaardige wereld. Een soort paradijsverhaal, dat aan de basis ligt van iedere cultuur en van ieder mens.  Een verhaal dat een happy end kent: ‘en God zag dat het goed was’. 

Mijn paradijsverhaal speelde zich af bij opa en oma op de boerderij. Dat ontdekte ik overigens pas achteraf toen ik op de markt wat kwetsen had gekocht. Bij de smaak daarvan kwam de zoete herinnering aan een – in mijn beleving – intacte wereld ineens terug. Ik schreef er een gedicht over, over die kwetsen. Misschien – zo bedacht ik mij – moeten onze wereldleiders de worst die ze zich steeds voor ogen houden (en die riekt en smaakt naar de ‘shit’ die economisch gewin nu eenmaal met zich meebrengt) maar eens inruilen voor één van de lekkerste gaven van de natuur: kwetsen.

Kwetsen
 

De zommer is zowat veurbi’j,
maor mek mi’j
op ’t letste
nog ene kere bli’j
met ’t allerbeste:
kwetsen.

As ik in een kwetse biet’
dan pruuf ik miene kindertied
bi’j opa, oma, op de boerderi’j.
De welt was toen zo groot nog niet
en narges wa-k zo vri’j,
zo onbevangen bli’j.

Wi’j raapten kwetsen van de grond
en stopten ze zo in de mond.
D’r was zat, d’r was genog;
wi’j atten onze buukskes rond.
Geluk hing in de locht:
veur gekwetst waen was ’t nog te vrog.

Kwetsen, zo
of deur ekokt met kwetsensap:
uut ’t vuusken
of bi’j de gaele pap
(met een gael vluusken),
in de pannenkoeke of gedreugd,
’t is alles zuute, wat mi’j heugt.

En is ’t laeven minder zuute,
kost vedan gaon völle meuite,
word ik met de nekke an ‘ekekken
of kan-k met mi’jzelf niet uut de vuute?
Dan bedenk ik mi’j – met vlekken -
da’k toch had motten wecken.                          


Netty Hengeveld van Lieve tied, religieuze en rituele dienstverlening, zie ook www.lievetied.nl

Geen opmerkingen:

Een reactie posten